dinsdag 15 januari 2013

Cantus Firmus - House of the Rising Sun

Gespeeld door:
Job van Etten
Maartje de Beer
Cihan Erel
Tim van Helfteren

Het liedje
Het uploaden lukte niet. Voor het liedje klik hier
Werkt niet met uploaden

Zangmelodie
Akkoorden

De akkoorden zijn door mij gespeeld op de gitaar. Job speelt de akkoorden gebroken op de piano.
Het ritme wordt door Cihan gespeeld op het drumstel. Maartje en ik zingen de zangmelodie.

Geschiedenisperiodes - Kunstperiodes

Samenvatting Hoofdstuk 2 en 3 van 'De Bespiegeling'

Hoofdstuk 2: Goddelijke orde
Het land in Europa was in de 11e en 12e eeuw verlaten. Wel lager er over het landschap burchten en kloosters verspreid van waaruit pelgrimages werden georganiseerd. Dit waren gevaarlijke ondernemingen die naar heilige plaatsen liepen, zoals Santiago de Compostella. Op de route hierheen ligt en belangrijke kerk in het plaatsje Conques. Deze kerk is ingericht om pelgrims in te laten verblijven. Boven de kerk is een gebeeldhouwde timpaan (driehoek of met een boog) waarop martelingen zijn afgebeeld.
In de kerk waren mensen vooral bang voor het laatste oordeel: de Apocalyps. Hierbij wordt alles vernietigd en krijgen alleen zij die het ware geloof hebben het eeuwige leven. Angst (voor God in de vorm van angst voor natuurrampen, zonsverduisteringen, onbekende wereld) is kenmerkend voor de vroegmiddeleeuwse cultuur. De lagere adel beschermden de burgers hiertegen. Deze feodale mannen hadden de macht in een klein gebied van de koning. Ook hadden zij een eigen leger (ridders) om zich te verdedigen tegen aanvallen van andere volken. Deze ridders staan aan de basis van de ridderromans.
Om goed te leven gingen veel gelovigen wonen in kloosters. Er ontstond een taakverdeling: de feodale heren beschermden de kloosters en in de kloosters loofden ze God. Om in het klooster te komen, moest je een deel van je familiebezit afstaan aan het klooster. De kern van het klooster was ora et labora: bid en werk. Daarnaast werd er geslapen in het dormitorium en werd het ‘monnikenwerk’ verricht in het scriptorium, waar teksten werden gekopieerd. Ook werden hierbij illustraties gemaakt: miniaturen.
In kloosters waren er op vaste tijden godsdiensten: getijden. Elke week worden alle 150 psalmen met gebeden gezongen in het Latijn. De benaming voor gezongen psalmen heet gregoriaans. Deze liederen werden eenstemmig en  niet maatgebonden gezongen. Het was bestemd voor de liturgie (kerkdienst/mis). De teksten worden sober en lettergreep voor lettergreep gezongen, om te voorkomen dat het wordt afgeraffeld. Een zuivere klank van het gregoriaans werd gezien als een echo van de goddelijke harmonie. Ook was de menselijke stem belangrijker dan instrumentale muziek.
Doordat het aantal gezangen toenam en dat moeilijk te onthouden werd,  werd de eerste stap richting muzieknotatie bedacht. Als eerste werden er tekentjes gezet boven de tekst. Guido van Arezzo voegde er twee lijnen bij: een gele voor de c en een rode voor de f. Daarna ontstond er een vierlijnige notenbalk met een sleutel en vierkante noten. Tonen krijgen nu ook namen: solmisatie. Iedere regel begint een toon hoger en de lettergreep waarmee doe begint bepaalt de naam van de toon: Johanneshyme (do-re-mi-fa-sol-la-ti-do).
(De opbouw van een kerk/basiliek is altijd een middenschip met daarnaast twee of vier zijbeuken gescheiden door zuilen. Achter in de kerk bevond zich altijd een halve ronding: de apsis)
Kloosters hadden veel rijkdom door ontvangen geschenken. Bijvoorbeeld de Cluniacernzers (orde in de abdij bij Cluny) leefden in luxe. Met deze rijkdom werd verfraaiing gekocht voor in de kerken en kloosters. Nu lijken de kerken, waaronder de Sainte Madeleine, sober omdat veel goud en zilver is opgeborgen, maar veel pijlers en halfzuilen zijn rijk bewerkt. In de voorhal van de kerk, de nartex, wordt Jezus afgebeeld met zijn evangelisten.

Vézelay bezit het gebeente van Maria Magdalena. Het is dus voor pelgrims een belangrijke plek. De kerk dient tegenwoordig als bedevaartsplek en de vertrekplaats voor de pelgrimsroute naar Santiago de Compostella. In de kerk zelf is Jezus in het voorportaal afgebeeld als rechter die het laatste oordeel uitspreekt, en als verspreider van de heilige geest. De apsis achter in de kerk is verlicht wat duidt op het doel voor de pelgrimstocht.
De afstanden tussen verschillende burchten, dorpen en kloosters was groot. Voor de pelgrims waren de kloosters ervoor om te overnachten en aan te sterken. Ook werden kloosters speciaal langs pelgrimsroutes gebouwd zoals de Domingo de Silos. Tegenwoordig wordt hier nog steeds gregoriaans gezongen. In dit klooster bevindt zich ook een reliëf over de Ongelovige Thomas die niet gelooft dat Jezus is opgestaan uit de dood. Het verhaal is duidelijk maar er zijn geen gezichtsuitdrukkingen en de anatomie is houterig.
(Met pelgrimstochten kreeg je als schenking van de kerk een gratis aflaten)
De rijkdom in de kerk stond in contrast met de armoede onder de bevolking. Bernardus van Clairvaux heeft samen met zijn orde de cisterciënzers veel kritiek op die rijkdom. De kerken van de cisterciënzers waren vaak sober, de zang moest plechtig zijn en het klooster moest in een eenzaam gebied liggen. In Nederland werden ook dit soort kloosters gesticht met schiermonniken (schier = grijs/zwart)
Het klooster in Fontenay geeft goed het beeld dat Bernardus wilde. Centraal in het klooster licht een compleet symmetrische tuin. Dit is een afspiegeling van de goddelijke orde. In het klooster staan geen beelden en boeken werden er niet verfraaid met illustraties. Het interieur is ook sober. Ondanks dat komt er door de architectuur wel veel licht in het klooster dat verwijst naar God. De architectuur van de cisterciënzers was een voorloper van de gotiek.

Hoofdstuk 3: Steden en kathedralen
In de late middeleeuwen bouwde de langbouw zich uit, werd de productie groter en kon er meer verhandeld worden. Op knooppunten van handelswegen ontstonden nieuwe steden. Ook vestigden kloosters zich in de stad, die in ruil voor geld en goederen onderwijs gaven, zieken verzorgden en predikten. Kerken werden niet alleen gebruikt voor de mis, maar ook als een plek waar recht werd gesproken en waar markten en feesten werden gehouden. In steden zoals Reims met een bisschop worden grote kathedralen gebouwd. Kathedralen hebben gebrandschilderde ramen en hogere torens.
Hofmuziekanten worden troubadours of trouvères genoemd. Zij hebben vaak een opleiding gehad in een klooster. Hun muziek is een mengeling van gregoriaans en oosterse muziek (door kruistochten). Er werden veel minneliederen gezongen: Hoofse Liefde.
Vaganten (vaak speellieden, jongleurs, toneelspelers en berentemmers) trokken van stad tot stad. Ze hadden een laag aanzien en steden probeerden met wetten te voorkomen dat ze konden optreden. Tekst en muziek werd weinig opgeschreven omdat er veel werd geïmproviseerd. Er werden instrumenten gebruikt de constant een klank konden maken, zoals een doedelzak. Daarop werd dan een melodie gespeeld of gezongen. De kerk was tegen vaganten omdat hun muziek in tegenspraak is met de strenge kerkelijke muziek. Het verzet verminderd later en vaganten worden ook binnen of buiten kerken ingezet. Dit kwam ook vooral doordat de gewone burger de liturgie in het Latijn niet begreep.
Op straten werden er mirakelspelen opgevoerd: drama’s waarbij Maria of een heilige bij de ontknoping erbij komt. Ook werden er passiespelen over het lijden van Jezus opgevoerd die een paar dagen duurden.
Ook werden er wagenspelen georganiseerd waarbij mirakel- en passiespelen op wagens door de stad trokken.
In steden ontstonden twee nieuwe kloosterorden: de franciscanen en de dominicanen. Beide ordes leefden erg somber volgens Clairvaux. De franciscanen leven volgens Franciscus van Assisi. Zij gaven de luxe weg en leefden in armoede.
Franciscus zong zelf als troubadour over de schoonheid van Gods schepping en over de menselijke kant van Jezus. Ook vast Franciscus om net als Christus te lijden.
Nieuwe orden als de franciscanen heten bedelorden. Ze leven van de giften van de burgerij in ruil waarvoor de monniken actief zijn in het geven van onderwijs. Vanuit deze orden werden universiteiten gesticht die zich richten op de verklaring van de schepping als volmaakt. Ze bestudeerden de bijbel en klassieke bronnen als godsbewijs. Bijvoorbeeld het werk van Thomas van Aquino, die de denkbeelden van Aristoteles verbond met theologische opvattingen. De zichtbare wereld wordt namelijk afgebeeld door materiële (Aristoteles) en immateriële zaken (godsdienst).
Franciscus wordt twee jaar na zijn dood heilig verklaard. Giotto legt hierna het leven van Franciscus vast in fresco’s (muur of plafondschildering). Giotto is ook de eerste die Bijbelse figuren als mensen afbeeld. Hij schildert zo ook veel over het leven van Christus. Hij besteed buiten het schilderij ook veel aandacht aan de lijst eromheen: vaak nageschilderde marmerplaten met edelstenen. Deze doorkijk is het begin van het perspectief in de renaissance.
In steden ligt vaak de kerk in het centrum van de stad. In Italiaanse steden kwam het ook veel voor dat het stadhuis centraal lag (Siena, Piazzo del Campo). Er was in de late middeleeuwen hoogbouw nodig om mensen binnen de stadsmuren te laten wonen. Het grote plein ligt aan het paleis waar het stadsbestuur zit: de 9 heren (de Nove). Siena werd dus bestuurd door de burgers en niet door de kerk.
Ambrogio Lorenzetti krijgt de opdracht van de Nove om twee fresco’s te schilderen: één over hoe een stad eruit ziet met een goed bestuur en één met een slecht bestuur. In ‘Het Goede Bewind’ schildert hij een levendige stad. Het is realistisch geschilderd waarbij je ziet dat iedereen een taak heeft.
Gotische steden bleven hun kerk verfraaien: bv de kathedraal in Reims. De bewoners betaalden mee aan de financiering van de kathedraal met belastingen (dat vaak door te hoger bedragen tot opstand leidde) en giften van gilden en edelen.
De leiding van een kathedraal van in de handen van bouwmeesters, maar en er was niemand die zijn stempel drukte op het bouwproject (bv een architect). De bouwmeesters stelden de plannen vaak bij. Het werk aan de kathedraal werd uitgevoerd door bouwloges waarbij kunstenaars en ambachten samen werkten. Doordat de bouwloges van andere steden moesten komen werd de gotiek een internationale stijl. De vaste structuur van een kathedraal wordt bepaald door de ritmische opvolging van pijlers, gewelven en luchtbogen.
Bij de gotische worden dragende muren vervangen door een skelet van spitsbogen. Hierdoor konden hogere kerken worden gebouwd. Door de hoge ramen die in de kerken zaten was er meer lichtinval dan in een romaanse kerk. Ook zijn er luchtbogen die tegen de kerk aan staan zodat de zijwaartse druk wordt omgezet in neerwaartse druk. Ook had de kathedraal altijd de vorm van een Latijns kruis. Romaanse kerken waren vaak laag, hadden kleine ramen en dikke muren.
Suger gaf veel aanzet tot de gotische bouwstijl. In de 12e eeuw werd hij abt van de Saint Denis. Deze kerk is gebouwd op het graf van de heilige Dionysos (een belangrijke martelaar). Ook werden in deze kerk de Franse koningen begraven. Hij begint zijn kerk meer te verfraaien en verwijst hierbij naar teksten van (Pseudo-)Dionysos, die hij als uitgangpunten gebruikt voor de nieuwe bouwstijl: de gotiek.
Volgens Pseudo-Dionysos is God hetzelfde als het licht. Daarom werden er in de kerk veel gebrandschilderde ramen gemaakt zodat er veel lichtinval is. Deze ramen waren vaak honderden stukjes glas die bij elkaar werden gehouden door een raamwerk van loodstrips. Ter versteviging werden er extra strips met een ijzeren staaf aangebracht.
In de kerk maken rituelen plaats voor meer spektakel en drama. Het liturgisch drama ontstaat vanuit de gezongen missen, waarin zo nu en dan sprake is van een soort rolverdeling en van beperkte dialogen. De kerk wordt ingedeeld in verschillende locaties: ‘huizen’. Bijvoorbeeld het linker altaar is de hemel en het rechter altaar is de hel.
Muziek blijft in de kerk een belangrijke rol spelen bij het scheppen van de sfeer. Op het raakvalk van theologie en muziektheorie ontstaat het idee van de hemelse muziek: musica mundana. Deze muziek werd naar middeleeuwse inzichten benaderd door de menselijke stem: musica humana. De stem ademt de geest van God en dat werd belangrijker gevonden dan instrumenten.
Doordat er minder instrumenten werden gebruikt ging men meerstemmig zingen. Met meerstemmige muziek kon er meer emotie toegevoegd worden aan de teksten. De kapelmeesters introduceerden de contratenor: een 2e en 3e stem om de gregoriaanse tenorstem (cantus firmus). De contratenoren zongen in hun eigen taal en in gregoriaanse cantus firmus in het Latijn. De muziek wordt complexer en er wordt een school gesticht voor polyfonie: de Notre-Dameschool.
Guillaume de Machaut is de eerste componist van een meerstemmige mis die bewaard is gebleven. Hij was lang de cantor ( = leider) van het koor van de Notre-Dame in Reims. De mis bestaat (nu nog steeds) uit een opeenvolging van gezangen: Kyrie, Gloria, Credo, Sanctus en Agnus Dei.
De Franse polyfonie werd in Italië gebruikt voor niet-kerkelijke muziek. Francesco Landini was een belangrijke componist in de Trecentomuziek (Trencento = 14e eeuw). Hij was organist in Florence maar hij heeft geen kerkelijke muziek opgeschreven. Zijn eigen muziek heeft hij wel opgeschreven in de Codex Squarcialupi en bestaat uit madrigalen (Vocale compositie op een wereldwijde tekst. Het werd vaak a-capella gezongen, het was polyfone en in de eigen taal) en uit ballate (Een volkslied of een verhalend danslied).
De kunstenaar van het Trecento: Giotto, Lorenzetti, Landini en Dante zijn degenen die een stap dichter zetten richting de Renaissance.